Door middel van dit nieuwsbericht breng ik u op de hoogte van de belangrijkste maatregelen die op Prinsjesdag bekend zijn gemaakt voor ondernemers in het midden- en kleinbedrijf.

De genoemde maatregelen en wijzigingen betreffen nog slechts wetsvoorstellen. De voorstellen zijn pas definitief als ze zijn goedgekeurd door de Eerste en Tweede Kamer.

Hieronder treft u in het kort de belangrijkste voorstellen aan:

  1. Werkgevers dragen eindheffing voor niet-elektrische auto’s
  2. Beperkingen bij erfbelasting en vereenvoudiging van de 180-dagenregel
  3. Wijzigingen in BTW tarieven
  4. Btw-herziening voor investeringsdiensten vanaf € 30.000
  5. Overdrachtsbelasting: nieuw 8%-tarief voor bepaalde categorieën
  6. Participatieregelingen en lucratief belang
  7. Box 3 leidt tot hogere heffing
  8. Versobering van de 30%-regeling
  9. Diverse overige wijzigingen in tarieven inkomstenbelasting
1. Werkgevers dragen eindheffing voor niet-elektrische auto’s

Stel jij als werkgever auto’s ter beschikking die niet volledig elektrisch zijn of niet worden aangedreven door waterstof? Dan word je vanaf 2027 geconfronteerd met een eindheffing in de loonheffingen. Deze bedraagt 12% over de cataloguswaarde van de auto, inclusief btw en bpm. De maatregel treft nieuwe auto’s, met een datum eerste tenaamstelling vanaf 1 januari 2027.

Let op! De pseudo-eindheffing komt ten laste van de werkgever. Het is een extra heffing die je niet mag doorberekenen aan de werknemers. De bijtelling voor de auto van de zaak die geldt voor een werknemer als de auto ook privé wordt gereden, blijft namelijk ook gewoon in stand.

Woon-werkverkeer en privé gebruik
Het gaat alleen om auto’s die werknemers ook voor woon-werkverkeer en privé gebruiken. In tegenstelling tot de bijtelling voor de auto van de zaak wordt bij de berekening van de pseudo-eindheffing echter geen rekening gehouden met de eigen bijdrage van de werknemer.

Ook voor de DGA, niet voor zzp’ers
De pseudo-eindheffing is een heffing voor werkgevers. Dit betekent dat als een BV een auto van de zaak ter beschikking stelt aan een DGA, deze BV ook met de heffing te maken kan krijgen. Een zzp’er met een eenmanszaak kan echter niet met de heffing te maken krijgen.

Fossiele personenauto
De maatregel geldt voor fossiele personenauto’s die vanaf 1 januari 2027 voor het eerst – voor privégebruik – ter beschikking worden gesteld. En er is overgangsrecht. Voor fossiele auto’s die werkgevers al voor 2027 aan werknemers aanbieden, hoeven werkgevers tot 16 september 2030 geen extra belasting te betalen. (Pas) vanaf juli 2030 geldt de pseudo-eindheffing voor alle fossiele personenauto’s die vóór 1 januari 2027 ter beschikking zijn gesteld.
Dit moet de overgang naar elektrische voertuigen stimuleren én versnellen zodat klimaatdoelen sneller worden gehaald.

2. Streep door besparen erfbelasting en vereenvoudiging 180-dagenregel

In de belastingplannen voor 2026 is een maatregel opgenomen die voorkomt dat bij een ongelijke verdeling van de huwelijkse goederengemeenschap of een verrekenbeding geen schenk- of erfbelastingheffing plaatsvindt.
De wetswijziging beoogt dat schenk- of erfbelasting wordt geheven bij elke ontbinding van een huwelijksgoederengemeenschap of bij elk toegepast verrekenbeding, waarbij aan een partner meer toekomt dan de helft van de gemeenschap of de te verrekenen som.

Aanleiding is een arrest van de Hoge Raad, waarbij de uitkomst was dat een ongelijke verdeling van 90%-10% niet in strijd was met de wet. Op die manier is het mogelijk om met aanpassing van de huwelijkse voorwaarden, erfbelasting voor een groot deel te voorkomen. Het inmiddels demissionaire kabinet vindt dit ongewenst.
Hoewel de constructie die het kabinet wil bestrijden gaat om wijzigingen van goederengemeenschappen en verrekenbedingen in het zicht van overlijden. Met deze wetswijziging pakt het kabinet echter alle ongelijke verdelingen aan.
Dit geldt dus ook voor verdelingen die niet gemaakt zijn in het zicht van overlijden.

Let op! De nieuwe berekening geldt voor iedereen die op of na 16 september 2025 een ongelijke verdeling heeft afgesproken. Dat wil zeggen: vanaf het moment dat het kabinet het plan bekendmaakte op Prinsjesdag. Had je voor 16 september 2025 al een ongelijke verdeling van het huwelijksvermogen vastgelegd? Dan verandert er niets.

Maar: de 180-dagenregel wordt eenvoudiger
Onder de huidige wetgeving geldt dat als iemand een schenking doet en de schenker overlijdt binnen 180 dagen na de schenking, de schenking meetelt voor de erfenis. Nabestaanden moeten in dit geval eerst aangifte voor de schenkbelasting doen en daarna voor de erfbelasting. Vervolgens wordt de schenkbelasting met de erfbelasting verrekend. Met het wetsvoorstel wordt aan deze ingewikkelde systematiek een einde gemaakt. Het kabinet stelt voor om schenkingen die in de laatste 180 dagen voor iemands overlijden zijn gedaan alleen nog als deel van de erfenis te zien. Nabestaanden hoeven dan geen aangifte voor de schenkbelasting te doen. Dit gaat gelden bij overlijdens vanaf 1 januari 2026.

3. Wijzigingen in BTW tarieven

Voorgesteld wordt om het verlaagde btw-tarief op cultuur, media en sport te behouden. De kritiek op het voorstel om het hoge tarief van toepassing te laten zijn is ter harte genomen en er is budgettaire dekking gevonden. Bekostiging vindt plaats door de reguliere inflatiecompensatie voor de loon- en inkomstenbelasting slechts gedeeltelijk toe te passen. Met terugwerkende kracht wordt het Belastingplan 2025 op dit onderdeel gewijzigd.

De btw-verhoging op logies (exclusief kamperen met een eigen kampeermiddel) naar 21% gaat wel door en gaat in op 1 januari 2026.
Wanneer je een kampeerplaats aanbiedt, gewoon een stukje grond waar de kampeerder zelf een camper, caravan of tent op zet, dan blijft het verlaagde btw-tarief van 9% van toepassing.

4. BTW herziening onroerende zaken: investeringsdiensten van minimaal € 30.000

Waar ziet de regeling op ?
Je kunt denken aan het vernieuwen, vergroten, herstellen, vervangen of onderhouden van onroerende zaken. Ook met een verbouwing samenhangende sloopwerkzaamheden vallen hieronder.

Voor dergelijke investeringsdiensten, die bovendien minimaal € 30.000 bedragen, geldt vanaf 2026 een btw-herzieningsregeling. Dit betekent – grofweg – dat deze investeringsdiensten in het jaar van ingebruikname en de vier daaropvolgende jaren gevolgd worden. Wijzigt in die periode het gebruik voor btw-belaste en/of btw-vrijgestelde prestaties, dan wordt de btw-aftrek op de investeringsdienst herzien.

Timing
In de belastingplannen voor 2025 is het wetsvoorstel al aangenomen. De btw-herzieningsregeling gaat gelden voor investeringsdiensten die vanaf 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Neem je deze investeringsdiensten dus vóór 1 januari 2026 in gebruik, dan worden ze niet geraakt door de regeling. Ingebruikname vóór 1 januari 2026 lijkt verstandig (indien mogelijk) als de voorgestelde regeling ertoe leidt dat je afgetrokken btw deels moet terugbetalen. Wijzigt het gebruik van het onroerend goed echter van btw-vrijgesteld naar (deels) btw-belast, dan kan de voorgestelde regeling ook positief uitwerken. In dat geval heb je namelijk recht op meer btw-aftrek. Je kunt de ingebruikname van de investeringsdienst dan (indien mogelijk) beter uitstellen tot 2026.

5. Overdrachtsbelasting: extra categorie met 8% tarief

In 2026 gaan vier tarieven gelden voor de overdrachtsbelasting. Deze aanpassing was al in 2025 aangekondigd.

  1. Woningen die als hoofdverblijf dienen  –> 2%
  2. Woningen die als hoofdverblijf dienen voor starters  –> 0% *
  3. Woningen die niet als hoofdverblijf dienen  –> 8%
  4. Niet-woningen  –> 10,4%

* Dit geldt voor starters onder de 35 jaar bij aankoop van een woning met een marktwaarde tot € 555.000.
De invoering van het 8%-tarief voor niet-hoofdverblijfwoningen is bedoeld om investeringen in huurwoningen aantrekkelijker te maken.

6. Participatieregelingen en lucratief belang

In de private-equitypraktijk en in het kader van managementparticipatieregelingen is het mogelijk dat managers als onderdeel van hun beloningsstructuur aandelen of andere vermogensbestanddelen krijgen. Door een hefboomeffect worden zij in staat gesteld om hoge rendementen te behalen, die niet in verhouding staan tot het geïnvesteerde kapitaal of het feitelijk op de investering gelopen risico. Het doel hiervan is om managers te stimuleren betere resultaten te behalen. Deze aandelen vallen onder de zogeheten lucratiefbelangregeling.

Onder de bestaande regeling geldt als hoofdregel dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden (box 1). Het rendement is daardoor in beginsel volledig belast als arbeidsinkomen in box 1. Er kan ook gebruik worden gemaakt van de zogenoemde aanmerkelijk belang variant. De manager houdt de aandelen dan via een eigen BV. De BV moet de voordelen uit lucratief belang voor minimaal 95% doorstoten naar de aandeelhouder/manager zodat de heffing in box 2 plaatsvindt.

Het reguliere tarief in box 2 leidt tot minder belastingheffing dan wanneer iemand vermogen heeft in box 3. Dit vindt het kabinet niet wenselijk. Daarom worden er in de zogeheten ‘lucratiefbelan regeling’ een aantal wijzigingen doorgevoerd waardoor de belastingdruk voor private equity-managers in box 2 gelijk komt te liggen met het belastingtarief in box 3, op 36%.

7. Box 3 leidt tot hogere heffing

Het kabinet streeft ernaar dat vanaf 2028 in box 3 belasting wordt geheven over het werkelijk rendement. In de stukken over de belastingplannen voor 2026 wordt dit bevestigd.
Tot die tijd blijft het huidige forfaitaire stelsel van kracht. Voor 2026 zijn een aantal wijzigingen voorgesteld.

Heffingsvrij vermogen en tarief
Het kabinet stelt voor om per 1 januari 2026 het heffingsvrij vermogen (belastingvrij vermogen) te verlagen van € 57.684 naar € 51.396 (heffingsvrij vermogen met fiscale partner: € 102.792).
Het tarief over het box 3 inkomen blijft 36%.

Forfaitair rendement
De heffingsgrondslag van het vermogen van box 3 gaat uit van de werkelijke verdeling van jouw vermogens over drie vermogensgroepen:

  • Banktegoeden
  • Overige bezittingen (onder meer beleggingen en onroerend goed)
  • Schulden

Per categorie geldt een eigen forfaitair rendement. Het rendementspercentage voor de categorie “overige bezittingen” wordt met 2 procentpunt verhoogd van 5,88% tot 7,88%.

Fiscaal voordeel groen beleggen versoberd
Groen beleggen levert nu fiscaal voordeel op via een vrijstelling in box 3. Daarnaast geldt een heffingskorting van 0,1% over het vrijgestelde bedrag.
De regeling geldt voor beleggingen in erkende groenfondsen die duurzame en innovatieve projecten financieren.

Vanaf 1 januari 2025 wordt dit voordeel geleidelijk afgebouwd. In 2025 bedraagt de vrijstelling nog € 26.312 (€ 52.624 voor fiscale partners).

In 2027 is deze nog slechts € 200 (€ 400 voor partners). De regeling is daarmee feitelijk afgeschaft.

8. 30% regeling versoberd

Werkgevers kunnen voor werknemers uit het buitenland gebruikmaken van de gunstige 30%-regeling. De vrijstelling wordt stapsgewijs afgebouwd. De eerste 20 maanden geldt er een vrijstelling van 30% van het loon, vervolgens 20 maanden 20% en de daaropvolgende 20 maanden geldt er een vrijstelling van 10%. Deze regeling is beperkt tot de Balkenende-norm (€ 246.000 in 2025).

Er is echter veel kritiek gekomen op het afbouwen van de regeling, omdat dit schadelijk zou zijn voor de economie. De versobering van de 30%-regeling zal daarom grotendeels teruggedraaid worden. Met ingang van 2027 wordt de maximale vergoeding gesteld op 27%. In 2025 en 2026 geldt voor alle ingekomen werknemers een percentage van 30%. De salarisnorm is voor 2026 circa € 46.660 en de salarisnorm voor ingekomen werknemers jonger dan 30 jaar met een mastergraad bedraagt voor 2026 circa € 35.468. Voor ingekomen werknemers die vóór 2024 de 30%-regeling hebben toegepast geldt overgangsrecht. Voor hen blijft tot het einde van de looptijd een percentage van 30% gelden en de oude (geïndexeerde) salarisnormen.

Met ingang van 1 januari 2026 worden bepaalde kosten uitgesloten van de regeling om kosten onbelast te vergoeden aan een ingekomen werknemer, die geen gebruikmaakt van de 30%-regeling.

Levensonderhoud
De extra kosten van levensonderhoud (waaronder gas, water, licht en andere nutsvoorzieningen) en de extra gesprekskosten voor privédoeleinden met het land van herkomst kwalificeren dan niet langer als onbelast te vergoeden kosten vanwege werken in een ander land. Voor uitgezonden werknemers wordt nog onderzocht of eenzelfde beperking wenselijk is.

9. Diverse overige wijzigingen in tarieven inkomstenbelasting

Box 1
Voor belastingplichtigen jonger dan de AOW-leeftijd daalt het tarief in de eerste schijf van de inkomstenbelasting licht van 35,82% (2025) naar 35,70% (2026). De tweede schijf stijgt juist licht van 37,48% (2025) naar 37,56% (2026). De derde schijf blijft ongewijzigd op 49,50%. Voor belastingplichtigen ouder dan de AOW-leeftijd geldt een verlaging in de eerste schijf van 17,92% (2025) naar 17,80% (2026). De tweede schijft stijgt minimaal van 37,48% (2025) naar 37,56% (2026) en de derde schijf blijft gelijk.

Daarnaast wijzigen de schijflengtes in box 1 van de inkomstenbelasting met een beperkte indexatie. Vanaf een inkomen van € 79.137 is het hoogste tarief van 49,50% van toepassing.

Om werken aantrekkelijker te maken is de maximale arbeidskorting verhoogd van € 5.599 (2025) naar € 5.712 in (2026).

De maximale algemene heffingskorting stijgt licht van € 3.068 naar € 3.115, en de inkomensafhankelijke combinatiekorting van € 2.986 naar € 3.032.

Ook de ouderenkorting en alleenstaande ouderenkorting stijgen licht.

Tegelijkertijd daalt de zelfstandigenaftrek van € 2.470 naar € 1.200, dit sluit aan bij het beleid om fiscale voordelen voor zelfstandigen af te bouwen. Voor ondernemingen betekent dit dat de fiscale stimulans voor zelfstandig ondernemerschap verder afneemt. Werken in loondienst wordt fiscaal aantrekkelijker. De MKB-winstvrijstelling blijft gelijk op 12,70%, wat enige stabiliteit biedt.

Box 2
Net als in 2025 betaal je in 2026 over je belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (de dividenduitkering) 24,5% binnen de eerste schijf én 31% over het meerdere.
Voor het box 2 inkomen tot € 68.843 (2025: € 67.804) geldt het tarief van 24,5%. Voor fiscaal partners geldt dat zij bij een dividenduitkering van maximaal € 137.686 (2025: € 135.608) gebruik kunnen maken van het lage tarief van 24,5%, mits zij het inkomen gelijk verdelen.

 

Disclaimer: bij de samenstelling van dit artikel is naar uiterste betrouwbaarheid en zorgvuldigheid gestreefd. Onze organisatie kan niet aansprakelijk worden gesteld voor eventuele onjuistheden en de gevolgen hiervan. Let op! Gedurende de parlementaire behandeling kunnen de wetsvoorstellen nog wijzigen.