Sinds 1 juli 2015 is een werkgever een wettelijke transitievergoeding verschuldigd wanneer hij op zijn initiatief de arbeidsovereenkomst met een werknemer beëindigt. Sinds de invoering van de WAB (Wet Arbeidsmarkt in Balans) geldt dat werknemers vanaf de eerste dag van het dienstverband recht hebben op een transitievergoeding bij ontslag.

Ook bij een ontslag met wederzijds goedvinden wordt meestal een ontslagvergoeding verstrekt; voor de hoogte daarvan dient de transitievergoeding vaak als uitgangspunt. In het Regeerakkoord is opgenomen dat er in twee situaties compensatie zal plaatsvinden van de ontslag- of transitievergoeding die een werkgever betaalt.

Compensatie voor transitievergoeding
In de eerste plaats betreft dit de compensatieregeling voor de transitievergoeding die een werkgever betaalt bij ontslag na twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer (ook voor ‘oude gevallen’, de zgn. ‘slapende dienstverbanden’). Deze regeling loopt sinds 1 april 2020.

In de tweede plaats gaat het om compensatie voor de kleine werkgever, met minder dan 25 werknemers, die zijn onderneming beëindigt en als gevolg daarvan al zijn werknemers moet ontslaan. De betaling van transitievergoedingen aan alle medewerkers bij een bedrijfsbeëindiging wegens ziekte of pensionering van de ondernemer drukt vaak zwaar op een door de ondernemer voor de toekomst opgebouwde spaarpot. Daarom kan de ondernemer de betaalde transitievergoedingen vanaf 2021 gecompenseerd krijgen.

Voorwaarden voor compensatie
Wat zijn precies de voorwaarden om te voldoen aan de regeling? Het moet gaan om situaties waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd omdat de arbeidsplaats is vervallen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming:

  • omdat de werkgever de AOW-gerechtigde leeftijd binnen zes maanden bereikt of al heeft bereikt;
  • vanwege ziekte of gebreken van de werkgever;
  • vanwege overlijden van de werkgever en de erven de onderneming niet kunnen voortzetten.

De transitievergoedingen moeten daadwerkelijk betaald zijn en er moet voor tenminste één werknemer een vergunning bij het UWV zijn aangevraagd en verleend. Als het UWV geen toestemming verleent, kan de werkgever naar de kantonrechter. Als de rechter de arbeidsovereenkomst ontbindt wegens bedrijfsbeëindiging, is alsnog aan de voorwaarde voldaan. Met de overige werknemers kan dan wel een beëindiging met wederzijds goedvinden — eventueel met een vaststellingsovereenkomst (VSO) — worden afgesproken.

Inwerkingtreding compensatieregeling
Beoogd was om deze compensatieregeling bij bedrijfsbeëindiging per 1 januari 2021 in werking te laten treden. Onlangs is echter duidelijk geworden dat inwerkingtreding per 1 januari a.s. nog niet mogelijk is voor het onderdeel ‘ziekte of gebreken van de werkgever’. Bij dit onderdeel moet worden getoetst of de werkgever als gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om zijn werkzaamheden redelijkerwijs voort te zetten binnen een periode van zes maanden. Het UWV heeft nog geen werkbare manier gevonden om deze beoordeling uit te voeren. Het is dus nog niet duidelijk wat de nieuwe datum van inwerkingtreding zal zijn, zo liet minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Tweede Kamer op 16 oktober jl. weten.

Voor bedrijfsbeëindiging door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd of overlijden van de werkgever treedt de regeling wel in werking per 1 januari 2021. De regeling kent geen terugwerkende kracht.